Het zou een kerstverhaal kunnen zijn, maar we laten het graag nu al op jullie los. Didier Dufrane was ooit een beloftevolle renner, maakte ook deel uit van een generatie die het behoorlijk ver zou schoppen, maar koos zelf uiteindelijk een andere levensweg. Nu probeert hij zijn wielerdromen alsnog waar te maken. Een monoloog.
“Als kleine jongen had ik de wielermicrobe snel te pakken. Eind jaren vijftig arriveerde een rit in de Ronde van België voor amateurs in Temse. ‘s Anderendaags vroeg in de ochtend fietste ik met mijn driewieler rond de tafel waar de renners hun ontbijt namen. Zij overnachtten toen in het pension dat mijn grootouders openhielden, in de Kasteelstraat in Temse. Mijn oom Jozef Verhulst was toen verzorger van een ploeg. Omdat hij al lange tijd geleden overleden is, kan ik me helaas niet meer herinneren om welk team het ging. Toch moet dat moment het startschot geweest zijn van mijn liefde voor de koersfiets.”
“Als jonge knaap trok ik met vrienden naar de vele wedstrijden die plaatsvonden in de regio, meer bepaald die in het Waasland. Profs, Amateurs, Junioren en Nieuwelingen, overal had ik wel een renner waarvan ik supporter was. Toen ik 14 jaar oud was, ging ik de wedstrijden van sommige vrienden intensiever volgen en kwam zo al gauw tot het besluit om zelf ook eens mijn kans te gaan. In 1970 kreeg ik mijn eerste vergunning bij de Nieuwelingen, bij wielerploeg Hoger Op Lochristi, met als sponsor ‘Uurwerken Rodania-Moens’. Een droom ging in vervulling.”
“Met een tweedehandsfiets van Jos Hoevenaars, die mijn ouders hadden kunnen kopen via mijn oom, kwam ik aan de start van mijn eerste wedstrijd. Die had plaats begin maart in Stekene. Koude en regen waren wel spelbrekers, maar daar voelde ik op dat ogenblik niets van. Het was van korte duur, al tijdens de eerste ronde was ik betrokken bij een valpartij. Schaafwonden waren mijn eerste kennismaking met de harde wereld van het wielrennen. Ik heb in mijn leeftijdscategorie talloze renners gekend die het later ver zouden brengen. Frans Van Vlierberghe – de broer van Albert, Marc Dierickx, Etienne De Beule, Johny Van der Weken, Rik Caethoven, Ludo Loos, Karel Rottiers,….”
“Zij werden één voor één prof. Sommigen maakten deel uit van befaamde ploegen. Met ups en downs zou ik zelf nog twee jaar koersen. Een spurter was ik niet, daar was ik aan de meet te traag voor. Mijn uitslagen waren aan de magere kant: 13e, 15e, 17e, 25e. Vaak moest ik de wedstrijd staken wegens fietsbreuk of valpartijen. Na mijn wielercarrière besloot ik maar te gaan voetballen. Maar de wielermicrobe bleef wel in mij.”
Lokeren
“Na mijn huwelijk was ik lid van De Standaard Wielerclub, een wielerclub in Lokeren. Door mijn beroepsactiviteiten kon ik in het weekend niet meer fietsen en werd ik genoodzaakt om de wielerclub vaarwel te zeggen. Op mijn 50e besloot ik om toch maar enkele kinderdromen te verwezenlijken. Eerst en vooral het beklimmen van verschillende Alpencols met als uitsmijter de beklimming van de Mont Ventoux. Jaarlijks trok ik naar de Vlaamse Ardennen om er wekelijks een 70 kilometer af te leggen met een 12-tal hellingen van de Ronde van Vlaanderen. Zo heb ik verschillende malen Alpe d’Huez, Col du Lautaret, Galibier en Mont Ventoux beklommen! Nu ben ik de 60 voorbij en fiets ik nog twee keer per week.
“De wielerwedstrijden blijven mij nauw aan het hart liggen. Ik hoor mijn grootouders nog zeggen: ‘die kleine is met twee wielen in de buik geboren’. Ja, op de fiets zal ik sterven. Uiteraard heb ik nog vele fietsplannen, hopelijk komen die dromen ooit uit. Ik heb er nog veel. Volgend jaar ga ik met pensioen en dus train ik nu tweemaal per week om de komende jaren nog andere Alpencols te beklimmen. Mijn grootste droom is ooit de Tourmalet te bedwingen, die staat nog niet op mijn palmares. Op mijn 60e voel ik me nog steeds sterk en recupereer ik zeer snel. Hopelijk blijf ik in goede gezondheid, ik heb in mijn leven steeds sober genoten van alle deugden.”