Het is zondag, ik heb tijd en ik wil zo graag fietsen, maar buiten heerst storm Dennis. Bij zo’n rukwinden buiten fietsen riskeer je uit je koersbroek te waaien of met vélo en al in de vaart te worden geflikkerd. Er is gelukkig een alternatief: binnen fietsen. Geen rollenbank, Zwift of 1 of ander spinninggedoe, nee, ik trek naar het Gentse sport- en recreatiepark Blaarmeersen.
Daar vind je het Vlaams Wielercentrum Eddy Merckx, een overdekte wielerpiste die de naam draagt van de Greatest Of All Time van het wielrennen. Voor een prikje kan je daar toertjes draaien, huur van de pistefiets en douche achteraf inbegrepen. Ik hoor je denken ‘hoezo, huur van een fiets, ik heb toch een fiets ?’ Dat is het 1e waar je rekening mee dient te houden, een koersfiets waar je de wielerpiste mee zult bedwingen, heeft geen remmen. De 2e eigenaardigheid aan het pisteros is dat je niet kan freewheelen, dus willen of niet, trappen zult ge. De pedalen stil houden is geen optie.
Maar laat je niet afschrikken, die 2 kenmerken werken goed samen. Het niet kunnen stoppen met trappen compenseert het gebrek aan een rem en er zal voor je nooit bruusk gestopt worden. Aan een tandje bijschakelen hoef je ook niet te denken, want een versnellingsapparaat ga je niet terug vinden op een baanfiets. 1 vitesse, daar zal je het mee moeten doen. Alles is echter aanwezig om er een veilige rit van te maken en ook al is het winter, been- en mouwstukken kan je thuis laten. In de wielertempel is het droog en warm.
Dat m’n dorpsgenoot Moreno De Pauw zijn fiets aan de figuurlijke wilgen heeft gehangen, was het sein om de regels van de pistekunst en de truken van de foor te onderwijzen aan een uitverkorene. En laat dat nu net mij zijn! Als Moreno – winnaar van 8 zesdaagses en in 2017 samen met Kenny De Ketele goed voor brons op het WK ploegkoers in Hong Kong – me de kneepjes niet zou kunnen leren, wie dan wel?
Côte d’Azur
Dus ik fluks de fiets op. Ik toerde al eerder rond op de Gentse velodroom, maar dat was al even geleden dus voelde het toch een beetje ongemakkelijk om me op flinterdunne tubes op een planchee ondergrond in gang te trekken. Eerst op de ‘vlakke’ zone, de zone waar niet wordt gekoerst, want ook met die regels moet je rekening houden. Elke zone op het wielerhout heeft z’n functie. Ben je de fiets iet of wat gewoon, dan kan je de brede blauwe band, de Côte d’Azur, op fietsen. Die is ook nog relatief vlak.
Maak daarna genoeg snelheid en je kan een half metertje meer naar rechts fietsen, tussen de witte en de rode lijn. In de bochten goed doorduwen, voldoende spanning op de ketting houden en voor je het weet zit je terug op het rechte stuk. Wil je rondjes draaien aan een hogere snelheid, dan kies je de blauwe lijn, nog iets meer naar rechts. Rij je met enkele fietsers als eendjes in een rij, fiets dan rechts van het achterwiel voor je. Dat geeft je steeds kans om alsnog uit te wijken als er per ongeluk toch eens gezwiept wordt.
Wielermythes ontkracht
Al fietsend, in het wiel van van Moreno, droom ik weg en fantaseer ik aan een verschroeiende snelheid rond te vlammen in een kolkend en tot de nok gevuld Gents Kuipke. En dat allemaal tussen het supportersgejoel en pompende beats. Het middenplein staat ondertussen vol met de feestvierende en pintjesdrinkende mensenmassa en op de tonen van André Hazes’ levenslied wordt de polonaise ingezet. Ikzelf dien, om de rol niet te moeten lossen, de snelheid op te drijven. Onmiddellijk gaat m’n hartslag met rasse schreden de hoogte in en m’n ademhaling wordt zwaarder.
Ik begin harder te zweten en ondanks het feit dat m’n benen meer en meer pijn beginnen doen, moet ik er niet aan denken om ze stil te houden. Doe ik dat wel, dan ga ik als een volleerde vliegenier over m’n stuur. Een elektronisch bord geeft aan dat er nog 49 rondjes dienen te worden gefietst. Pas dan kan ik, volledig plat geslagen, de catacomben induiken.
Ondertussen moet ik wel de opperste concentratie behouden en me focussen op de glimmende benen van de renner voor me, maar de rekker is geknapt, dit krijg ik nooit aangetrapt. Mijn voorganger rijdt steeds verder weg en ik zie hem nog net gezwind de bocht indraaien. Ik laat het volledig los en fiets verder in een tunnel van ontgoocheling en word ondertussen ingehaald door de koploper van het zwierende lint rennerslijven, rondjes draaiend zoals een kat jagend op z’n eigen staart. Excuses zijn volkomen nutteloos, iedere toeschouwer heeft gezien dat ik genadeloos uit de wielen werd gekletst. Het enige wat ik nu nog aan het doen ben, is in de weg rijden. Hoe doe je dit in godsnaam, avond na avond, tot een kot in de nacht? Wat zou ik toch zo graag op dat middenplein staan, meezingend met Willy Sommers, iets over een leeuw en een kooi.
Circus
‘Hey Stefaan, nog 5 minuutjes en we stoppen’, roept Moreno me toe, al klinkt het alsof ik proppen in m’n oren heb, zo verdwaasd voel ik me. Ik ontwaak bruusk uit m’n dagdromerij en bol zachtjes het middenplein op. Daar, zittend op een stoel, voel ik het nog steeds cirkelen in m’n hoofd, ik lijk wel pistedronken. Al jaren dwalen er wielermythes rond dat het velodroomrijden en het zesdaagsecircuit doorgestoken kaart en één groot circus is, want ja, ze noemen de Gentse Six toch niet voor niks de winterse Gentse Feesten.
Ik mocht echter ervaren, met alle doorgestoken pistekaarten bloot op tafel, dat er aan mij waarschijnlijk geen pistier verloren is gegaan. Rustig rondjes malen is voor mij goed genoeg, laat de échte pistekrijgers maar strijd leveren in de wielerarena, ik zal wel toekijken met een biertje in de hand. Schol!