Ik heb me al vaak zitten bedenken hoe slecht een leven als topsporter bij mij zou passen. De gave van het afzien is me niet gegeven. De kunst van het doorbijten op fysiek vlak laat vaak te snel te wensen over. Als ik op een fiets kruip, is het om naar een terrasje te rijden of langs het water een ijsje te likken. Niet met het doel mijn lichaam tot het uiterste te drijven. Het te pijnigen tot de krampen me om de oren vliegen.
Ik haat het trouwens ook om te verliezen. Of, om iets te doen waarvan ik weet dat ik het niet goed kan. Dan neemt mijn mentale sterkte zo’n ellendig diepe duik, dat mijn humeur meer te zeggen zou hebben dan mijn eventuele fysieke voorkomen. Het is een eigenschap die lijkt op perfectie. Een kenmerk dat de topsporter quasi altijd bezit. Maar dat is dan ook het enige dat we gemeenschappelijk hebben. Van der Poel en ik.
Vloeken
Het enige wat ik kan bedenken: het moet verdomd pijn doen als ze je stuk voor stuk voorbij hollen. Als het lijkt alsof je stilstaat, terwijl de rest stoomt. Wat gaat er dan in zijn hoofd om? Wat is dan de reactie van het lichaam op de situatie? En heeft hij daar invloed op? Kan hij tegen de stroom ingaan en mentaal de strijd winnen? Vloekt hij zich een ongeluk? Of neemt hij snel vrede met de situatie en maakt hij er gewoon het beste van? En wat in de uren na de wedstrijd? Moet je hem dan gerust laten? Of is hij snel voor rede vatbaar?
Het zijn de zeldzaam harde momenten waarop ik de topsporter, in dit geval Van der Poel, graag aan zelfreflectie zou helpen doen. Met een interview dat niets te doen heeft met winnen. Een babbel die in alle richtingen wijst naar verliezen. Begrijp dat niet verkeerd. Het woord dat de topsporter net niet mentaal kraakt. Het woord dat de échte topsporter er net in zal helpen slagen om te vechten tegen de eigen limiet. Om volgende keer zichzelf te herpakken, de moeilijke 60 minuten achter zich te laten en gewoon door te gaan. Uitgaand van eigen kracht.
Momentopname
Niets in mij twijfelt eraan dat Van der Poel dat ook zal doen. Dat Van der Poel er ook in zal slagen. Mathieu is net als Van Aert van zo’n uitzonderlijk niveau, dat ook hij weet dat dit een reactie van het lichaam was. Een momentopname. Dat dit niet iedere week het geval zal zijn. Dat dit de uitzondering op de regel is.
In mijn mentale babbel met de Nederlander vraag ik hem nu hoe zwaar de pijn was. Hoe moeilijk het was om niet op te geven. Want dat is waar mijn lichaam naartoe zou neigen. Naar opgave. Naar de makkelijke oplossing. Maar ik ben dan ook geen topsporter. Ik niet. Mathieu wel. Mathieu is daar op de Koppenberg al bezig met volgende week. Hij spreekt zichzelf moed in. Doorgaan. Doorbijten. De wenkbrauwen van de omstaanders zullen nu even fronsen. Maar als hij volgende week het ritme gewoon weer oppikt, klapt de supporter aanmoedigend in de handen.
Zuurstof en melkzuur
De rode wangen van Van der Poel onderstrepen zijn inspanning. Ze vragen haast om medelijden. Het hoofd dat schudt, het bovenlijf dat van links naar rechts danst. De longen die naar zuurstof zoeken. De benen die vol melkzuur lopen. Het mentale front dat niet opgeeft. Het lichaam dat op automatische piloot verder handelt.
Het is moeilijk. Op het meest moeilijke moment dat een topsporter beleven kan, voelt mijn passieve sportliefde de grootste nood aan een diepgaand interview. Om te weten wat er achter de renner schuilgaat. Om te weten wie de pijn in zijn lichaam controleert. En toch. Het gezonde verstand blijft herhalen dat die jongen nu vooral rust nodig heeft. Dat hij nu vooral geen nood heeft aan mijn vragen.
Ik zal nooit weten hoe het is om topsporter te zijn. Omdat mijn handen liever schrijven dan een fiets besturen. Maar als jij, Mathieu, ooit toch zin mocht hebben om sommige van mijn vragen te beantwoorden, dan moet ik toch een beetje in de buurt komen.
Fotomateriaal: Davy De Blieck, WielerVerhaal.