Voor elke coureur die doorbreekt als prof, zijn er velen die er niet in slagen om hun droom waar te maken. In de opbouw van een carrière kan er een en ander mislopen, heel veel zelfs. Dat was ook het geval voor Renner X, van wie we de naam om veiligheidsredenen liever niet prijsgeven. Renner X was in de jeugd een beloftevolle coureur, maar enerzijds veel tegenslag en anderzijds de dopingcultuur sloegen zijn droom om prof te worden aan diggelen. Het verhaal van een anonieme renner, maar we garanderen u wel dat elk inhoudelijk detail klopt. Een monoloog.
Renner X: “Het was beginnen jaren tachtig toen ik begon met koersen. Dat zorgde in 1981 al snel voor mijn lidmaatschap van de BWB. Ik was toen Nieuweling en reed in het shirtje van Leke. Ik kon wel een stukje fietsen, maar mijn beste jaren had ik al bij de Nieuwelingen en de Junioren. Ik was een echte tempobeul op de fiets, ook in de achtervolging kon ik katoen geven. Op de piste klopte ik bijvoorbeeld de Nederlandse kampioen Charles de Caluwé. Ik werd ook kampioen van Vlaanderen. Een koers of acht heb ik als Junior gewonnen en ik haalde ook de preselecties voor het WK. Johan Museeuw zat in mijn generatie, maar veel contact had ik niet met hem. Hij was ook wel een West-Vlaming – hij van Gistel, ik uit Veurne – maar Museeuw was een beetje een eenzaat. Zelf kreeg ik wel veel aandacht van de regionale media. Ze schreven dat ik een pistier was met toekomst. Helaas deed ik alles zonder begeleiding, waardoor mijn motor op veel te jonge leeftijd was opgebrand. Ik reed als jonge gast soms twee achtervolgingen op één avond, terwijl mijn hart nog niet was volgroeid. Dan houd je het niet vol. Ik heb drie jaar gekoerst zonder rustpauze. Het ging van de piste naar de weg en terug naar de piste. Bovendien zaten mijn ouders in een vechtscheiding en groeide ik op bij mijn vader. Ik moest mee het huishouden doen en in vergelijking met andere gasten van mijn leeftijd was dat een nadeel. Ik had veel minder tijd om te trainen en kon me ook niet zo goed voorbereiden op wedstrijden. Ik wil geen klaagzang afsteken, maar dat was in mijn nadeel.”
Renner X: “Toen ik 19 werd, stond ik voor de gedwongen keuze: prof worden of voortrijden bij de Liefhebbers. Een beloftencategorie bestond toen nog niet en dat is mijn grote ongeluk geweest. Prof worden zat er voor mij duidelijk niet in, waardoor ik bij de Liefhebbers opeens tegen gasten van 30 jaar moest koersen. Dat bracht wat aanpassingsprobleem met zich mee. Enerzijds aangaande het sportieve niveau, maar anderzijds ook qua mentaliteit. Bij de Junioren behoorde ik bij de top, maar bij de Liefhebbers viel ik veel te licht uit. Dat vond ik al vreemd. Dat eerste jaar was het echt moeilijk, maar het jaar nadien ging het wel ietsje beter. Ik reed behoorlijke resultaten, maar toen begon ik met mijn knie te sukkelen. Ik werd toen ook opgeroepen voor mijn legerdienst. Het was 1986, geloof ik. Daardoor kon ik niet onmiddellijk geopereerd worden, waardoor ik een heel jaar uit de roulatie was. Achteraf gezien heeft dat mijn carrière mede gekraakt. Toen ik uit het leger kwam, revalideerde ik in eerste instantie nog behoorlijk snel en ook mijn comeback in de kermiskoersen was goed. Het jaar erop kreeg ik echter last in mijn andere knie. Zelfde blessure. Hop, weer operatie. Weer revalidatie. Daarna heb ik nooit meer mijn oude niveau gehaald. Ik heb nog wel een paar jaren gekoerst, maar eigenlijk had ik geen kans om ooit door te breken.”
Hallucinant
Renner X: “Om naar de Liefhebbers over te stappen, was ik ook van team moeten switchen. Dat kon toen niet anders en eerlijk gezegd voelde ik me daar aanvankelijk niet zo goed bij. Maar er was iets anders dat me dwars zat. Principieel ben ik altijd tegen doping geweest. Er gaat niets boven een goede gezondheid, vind ik. Tot en met de Juniores speelde dat niet al te hard in mijn nadeel, maar bij de Liefhebbers kwam ik in een andere wereld terecht. De verhalen die zich in het peloton verspreidden, vond ik hallucinant. De ploegleiders van toen keken ook alleen naar de resultaten. Wie niet presteerde, vloog er uit. Ik kreeg al snel een andere kijk op het wielrennen. Ik werkte zelf ook voltijds in de suikerfabriek van Veurne, mijn beslissing om geen prof te worden was toen al gemaakt. Om prof te kunnen worden, moest je behoorlijk wat doping willen nemen. Dat was in het wielermilieu algemeen geweten. Zelfs bij de Juniores waren er in mijn periode al enkele gasten die positief geplast hadden. Bij Charles de Caluwé stelde ik me ook vragen. Ik had hem geklopt en het jaar nadien kon ik hem niet eens meer volgen, terwijl ik niet minder sterk was. Ik wil hem niet beschuldigen, maar dat was abnormaal.”
Zelfmoord
Renner X: “Bij de Liefhebbers was het echter nog wat anders. Ik kende gasten die voor elke wedstrijd hun eigen hormoonpreparaat maakten. Het was ook de tijd van amfetamines. Er waren een aantal dokters van wie iedereen wist dat ze renners ‘begeleidden’ in het nemen van doping. Ik vermeed die dokters. Ik had mijn eigen sportarts en die meende het heel goed met me. Hij zei vaak tegen me: ‘blijf daar maar weg’. Ik besefte ook dat het geen zin had om te dromen om nog prof te worden op een verantwoorde manier. Mijn gezondheid op het spel zetten om te kunnen koersen? Dan hoefde het voor mij niet meer. Ik wilde liever clean blijven en stoppen. Als ik nu kijk naar die gasten, dan merk ik dat er veel ‘zwaar’ staan. Puur van de doping. Of er zijn die gezondheidsproblemen hebben ten gevolge van de doping die ze vroeger hebben gepakt? Daar ben ik niet zo van op de hoogte, maar dat is logisch. Mensen lopen daar niet mee te koop. Ik kende wel een gast waar ik zeker van ben dat de doping hem psychisch kapot maakte. Dat heeft geleid tot zelfmoord. Een andere ex-collega uit het veldrijden vertelde me jaren later dat hij voor élke cross doping nam. Hij vertelde me dat hij vaak thuis kwam en razernijen kreeg, zo erg dat hij vaak niet besefte wat hij deed. Hij is gestorven na een frontaal auto-ongeluk. We hebben een sterk vermoeden dat ook dit zelfmoord was.”
Stempelen
Renner X: “Koersen bij de Liefhebbers betekende ook dat je moest leven voor je vak. Het waren geen profs, maar veel renners gingen ook niet uit werken zodat ze zich konden toeleggen op hun training. Veel mannen hadden er een handje van weg om in het stempelsysteem te blijven. Anderen werkten slechts halftijds, en nog anderen werkten ‘zogezegd’. Museeuw werkte bijvoorbeeld in de garage bij hem thuis, maar in feite kon hij zoveel trainen als hij wilde. Die luxe had ik niet. Museeuw was bij de jeugd geen veelwinnaar, maar hij had de steun van thuis. En daarnaast had hij natuurlijk zelf het talent om door te groeien. Met wat meer support had ik het iets verder kunnen schoppen. Je kon me vergelijken met Ludo Dierckxsens, zo’n type coureur was ik. Als ik nu ex-collega’s van toen tegen kom, zeggen ze me dat ik heel hard kon rijden. Dat gaven ze vroeger niet toe. Ik reed ook hard, maar wel zuiver, bedenk ik me nu. Had ik ook doping genomen, ik had wellicht heel veel koersen gewonnen. Maar ik ben er altijd hard tegen geweest.”
Omkoping
“De dag van vandaag ga ik nog zelden naar de koers kijken. Het boeit me niet zo heel erg meer. Maar als ik ga, bekijk ik het wel door een roze bril. Ik geniet van de koers. Wat er zich achter de schermen afspeelt, interesseert me geen moer. Ze doen maar. De Tour de France vind ik gewoon een mooie koers, meer niet. Al ben ik er wel van overtuigd dat Froome zuiver rijdt. De renners van nu zijn vaak echt uitgeput aan de meet. Dat was in het tijdperk van Armstrong niet het geval. Bovendien zijn de controles nu erg frequent. Doping nemen is geen sinecure meer. Ik ken renners die op vrijdagavond controle kregen met het oog op de koers van de dag nadien. Maar de ochtend erop stonden de controleurs weer voor hun deur. Het is soms te gek voor woorden, maar ik denk dat er niet veel renners meer nog door de mazen van het net glippen. Ik ben zeker een voorstander van dit systeem. In mijn tijd kreeg ik geen controles. Bij grotere kampioenschappen was er na de wedstrijd wel controle, maar dat wist je. Sommige gasten die vreesden voor een positieve plas, belden nadien naar een afgevaardigde met de vraag of die niet kon regelen dat zijn plasje teniet werd gedaan. Ze kochten die man gewoon om. Dat heb ik gehoord van een zoon van zo’n afgevaardigde. Zo ver ging dat. Gelukkig kan je de wielerwereld van nu niet meer vergelijken met de tijd van toen.”