Profwielrenner worden is niet evident, en kopman van een professioneel team nog veel minder. De veelwinnaars in het peloton zijn op de vingers van twee handen te tellen. Toch zijn het die mannen die nagenoeg alle aandacht naar zich toe trekken. Om topresultaten neer te zetten, moeten ze wel blindelings kunnen vertrouwen op hun meesterknecht. Maar hoe voelt zo’n doorsnee meesterknecht zich doorgaans, werkend als een paard en zonder een zuchtje roem? “De buitenwereld miskent ons”, zegt Maarten Wynants, de hoofdluitenant van Sep Vanmarcke bij LottoNL-Jumbo.
Maarten Wynants begon zijn carrière als mountainbiker en stapte in 2005 in het Vlaamse wegproject Jong Vlaanderen, een beloftenploeg gesponsord door de Vlaamse overheid. “Het was een beetje het Topsport-Vlaanderen van nu”, herinnert Wynants zich. “Wij kregen veel kansen om te laten zien wat we waard waren.” Het jaar voordien werd hij plots Belgisch kampioen bij de beloften. “Toen ging het plots heel snel”, weet Wynants nog. “Ik wist nog niet hoe het werkte in het peloton of ik zat al bij Quick-Step. Tussen namen als Peter Van Peteghem, Paolo Bettini, Andrea Tafi en natuurlijk Tom Boonen. In het begin reed ik veel in dienst van Bettini, die op dat moment Olympisch én wereldkampioen was. Dat eerste jaar trok ik toch vaak grote ogen. Ik moest alles nog leren, maar reed wel al voor de grootste namen in het peloton. Ik probeerde in die tijd zelf ook nog wel mijn wedstrijden te rijden en te winnen. Het was helaas vaak net niet en dan word je automatisch in die rol van knecht geduwd.”
Miskend
Het woord knecht bevalt hem nochtans niet. “Ik hou meer van de Engelse term ‘domestique'”, geeft Wynants toe. “Het woord knecht klinkt toch wat denigrerend, maar dat zit helemaal in de wielercultuur ingebakken. Het is wel zo dat wij miskend worden door de buitenwereld.En wij staan altijd in de schaduw. Als de kopman het goed heeft gedaan, was hij heel sterk. En heeft de kopman gefaald, dan was de ploeg niet goed genoeg. Dat is natuurlijk niet fijn, maar de belangrijkste waardemeter voor mij is wat het team van mijn prestaties vindt. Kopmannen beseffen wel dat ze mannen als ons nodig hebben om te kunnen meestrijden voor de overwinning. Je krijgt meestal veel respect van hen, en daarom is knecht zijn helemaal niet zo vervelend. Het is fijn, als je na een dag hard werken die erkenning krijgt van je kopman.” En of ie veel schouderklopjes heeft gekregen. “Ik reed in al die jaren voor veel kopmannen. In het begin voor Niko Eeckhout, daarna Bettini en Boonen en bij Rabobank voor Freire en Boom. Het hoogtepunt? Toen we met Quick-Step zowel in 2009 als in 2010 zowel de Ronde van Vlaanderen (twee keer Stijn Devolder, red) als Parijs-Roubaix (twee keer Tom Boonen, red) wonnen. Dat is een enorme teamprestatie die me altijd zal bijblijven. Want na Bettini heb ik veel voor Tom gereden. Ik heb het altijd goed met hem kunnen vinden. Zelfs nu nog komen we geregeld samen.”
Vierde plaats
Zijn individuele zegelijst blijft beperkt tot de ‘Boonen and Friends Charity cross’. “Wat mijn individuele topmomenten zijn? Toen ik in 2010 tot anderhalve kilometer voor de finish in Roubaix meestreed voor de vierde plaats. Want ja, ik ben ook coureur geworden om koersen te winnen. Niemand wordt wielrenner met de bedoeling te knechten voor een ander. Maar goed, ik ben wel tevreden met wat ik bereikt heb in die elf jaar dat ik nu prof ben. Mijn werk werd door de ploegleiders en de kopmannen steeds naar waarde geschat. En ik ben nu al zo lang prof zonder moeite te doen om een team te vinden. In het huidige wielrennen is dat niet meer zo vanzelfsprekend.”
Vertrouwen
Intussen slooft Wynants zich uit voor Sep Vanmarcke in het Nederlandse shirt van LottoNL-Jumbo. De Limburger is uitgegroeid tot absolute meesterknecht, de man die zijn kopman als laatste afzet aan de poort van de finale. “Klopt, dat hebben de voorbije koersen toch opnieuw bewezen. Ik denk dat Sep mij wel weet te respecteren. Hij is zelf gegroeid in de rol van kopman. Als meesterknecht moet je vertrouwen kunnen geven aan je kopman, laten zien dat je geen dubbele agenda hebt en louter in dienst van hem rijdt. Een kopman rijdt toch steeds met een bepaalde druk en dan is het goed dat hij weet dat hij op zijn meesterknecht kan rekenen. Door hem vertrouwen te geven, hou ik hem ook wat rustiger. Zo is hij meer ontspannen en kan hij beter presteren. Of ik dan zelf geen uitgesproken dromen meer heb als renner? Die heb ik eigenlijk nooit echt gehad. Ik ben zo in het peloton gerold en ben blij dat ik gewoon kan koersen.”