Dat was ‘m dan. Die eerste topzondag van 2016. Slapen ging voordien zo makkelijk. Opstaan ging gestaag. Heel voorzichtig lonkten die oefeningen Italiaans in mijn richting. Ach, snel dan. Zoals al die voorbije jaren zit de zus boven te blokken. Dat studeren heb ik definitief achter de rug, al was er nooit veel actie in mijn hoofd te bespeuren op de tweede zondag van januari. De ouders zitten in de kerk naar de lokale harmonie en hun nieuwjaarsconcert te luisteren. Pure stilte. Alleen de televisie, mezelf en een hoop ongezonde zoetigheden.
De eerste beelden tonen de massa aanwezigen in Lille. Blij kijk ik vanuit mijn zetel, voor de haard en met de benen gemakkelijk voor me uit liggend. Koers in het algemeen kijk ik nog het liefst vanuit de zetel. Wegens met 1m65 te klein om me te manifesteren in de grote massa. En dus op de derde rij geen waar voor je geld te krijgen. De grote mensenvloed zegt me niets. De sfeer waar iedereen over spreekt, het volstaat om ze één keer per seizoen te voelen. Ook al vermijden we dan nog bewust de feesttent.
De zoetigheden staren me aan en een stemmetje in mijn hoofd beveelt me er zo lang mogelijk af te blijven. Het is die zak chips, plus vier koeken en een hoop zuurtjes, of de nagels. Dik een half uur kostte het me gisteren om die tien stuks van een degelijke bordeauxkleurige laag te voorzien. De keuze is dus snel gemaakt. Eenmaal de stap gezet, stopt de drang naar meer niet snel. Spanning, de boosdoener. Omdat van Aert dan toch even viel, bijvoorbeeld.
Na pakweg een half uur glazuur aantasten, is de goesting alweer geminderd. Met een vol gevoel en een bijna-voldaanheid kijk ik naar de formidabele solo van Wout. Op een parcours dat me eerst de saaiheidsschrik aanjoeg. Daar maakte hij snel korte metten mee. Met passages die op vliegen lijken. De ultieme beheersing van de fiets, op dat ene haperend puntje na. Waar de modder extreem dichtbij kwam en het gezicht met een teken van contact getekend werd.
Spijt is stilaan opgetreden. Over al die calorieën die hun weg naar mijn maag ondertussen hopelijk gevonden hebben. En dan moet het leukste moment van de dag nog komen. Als ik daar met mijn botten in het zand had staan ploeteren, me ondertussen doodgeërgerd aan mijn keuze om niet voor de televisie te kiezen, had ik emotie en emotieloosheid gemist. Dan hadden de tranen van Wout van Aert me geen krop in de keel bezorgd. En dan had ik niet gezien hoe neutraal een winnaar kan reageren.
De reactie van Joeri Adams maakte indruk. Het was geen ontgoocheling. Het was geen verdriet. Het was ook alles behalve blijdschap. Het was een koele stilte die tegelijkertijd zoveel zei. Je kon staren naar een blik die oneindig veel vertelde. Geen toeters en bellen. Geen vlaggen en klinkende champagneglazen. De pijnlijke vaststelling dat het leven niet altijd loopt zoals je dat hoopt. Dat je ondanks hard werk tijdelijk verplicht tevreden moet zijn met minder. Minder dan je zelf ambieert.
De tranen van Van Aert staan daar lijnrecht tegenover. Ze zijn de bevestiging dat dromen realiteit kunnen worden. Omdat je hard werkt. Dat je inzet uiteindelijk loont. Zijn tranen waren eerlijk. Ze gingen door me heen. Hij snikte als een kind. Zelf nog een jongen. Het ontblootte zijn hart en ontdooide de strijdlust. Het maakte hem een naakte mens die kwetsbaar gelukkig meeging in de roes van de overwinning.
Het zijn de tegengestelde emoties die sport ondoorgrondelijk mooi maken. Een soort van tegengestelde schoonheid die mij verliefder dan verliefd maakt.