Hij reed met een bebloede onderarm, die leek weggelopen uit een horrorfilm light, richting de teambus. Ontgoocheld. Voor mij de favoriet. Geveld door de antipathie van La Primavera voor de renner: de altijd aanwezige valpartij. Eén van de in meervoud aanwezige. Het waren de zeldzame grijze wolken die over Milaan-Sanremo trokken. Voor de rest was het in de verte gapen naar een blauwe hemel. Met een zon aan het hoofd van de feesttafel. Een editie om van te genieten.
De massa wacht hen niet op in Sanremo. En zit hen ook niet uit te wuiven in Milaan. Daar waar het volk niet wakker ligt van onze Vlaamse jongens. Daar waar mannen als Boonen geen mannetje aan de zijde nodig hebben om zich een weg naar het podium te banen. Daar waar renners effectief naar het podium kunnen fietsen. Zonder in camera’s te moeten lachen of de pols al vroeg op de dag moeten forceren met een pen of stift. Daar waar Pozzato een held is. Sinds tien jaar.
Daar waar je écht kan genieten van de start van een koers. Daar waar het niet uitmaakt dat je maar 1m65 klein bent. Omdat er niemand is om voor je te komen staan. De ruimte bij het Castello in Milaan zou naar Vlaamse normen 1.000 keer te klein zijn. Om het lichtjes uit te drukken. De grootste massa staat rond de bus van Astana. Of bij wereldkampioen Sagan. De partenza is een koud kunstje voor het grote deel van de jongens waarvan de doorsnee Italiaan geen idee heeft of ze nu Tom of Greg heten.
Nog anders dan bij ons. De trip vanuit Milaan naar Sanremo is geen grapje. Truus – in onze familie de bijnaam voor onze gps, TomTom, Garmin of wat dan ook voor ingebouwde landkaart – slaat net iets meer op hol dan tussen Brugge en Oudenaarde nu we over de Turchino moesten rijden omdat een aardverschuiving onze autostrada afsneed. Op de A7 van Milaan richting Alessandria begon ik te dromen. Mijn chauffeur had het over haar bandenspanning. Die al een tijdje op de sukkel was. We stopten, uit voorzorg. Stel dat. We niet in Sanremo zouden geraken. Een drama.
Zeker nu ik weet hoe prachtig die Ligurische kust er vanop die snelweg op dat hogere plateau uitziet. Onwaarschijnlijk mooi. De ogen genieten. Het hart zoekt een ritme tussen de overslagen van de adrenaline en het rustkloppen van de ultieme voldoening. Daar beneden, tegen de zee. Daar rijden ze. In een lange streep richting de Via Roma. Waar ik straks weer voet op asfalt zou zetten. Dé Via Roma.
Met haar fontein. Die teleurstelt in realiteit. Maar toch.
We rijden parallel met hen. Helemaal. Tot in het gaatje. Geen enkele andere koers rijd je in zulke evenwijdige streep naast het peloton. Afsnijden is er in het eerste monument van het seizoen niet bij. Je zitvlak en onderrug hebben na die trip van Milaan naar Sanremo ook even nood aan een klein stretchminuutje. Kort. Het besef dat de renners meer dan zeven uur op hun fiets zitten, doet de schaamte op de wangen slaan.
Daar komen ze. Een Fransman wint. Een andere Fransman stookt een vuurtje. En mijn favoriet? Hij ging. Met zijn te verzorgen arm. En de kleine gaatjes in zijn broek die ons een onopzettelijke blik op het vlees van zijn bibs schonken. Ik maakte rechtsomkeer. Weer naar Milaan. Om een dag later op het dak van La Rinascente – opnieuw in een heerlijke lentezon – na te genieten van mijn Primavera. Die koersgewijs misschien niet de meest memorabele was. Maar ach, ik ving een glimp op van de poep van Michael Matthews. Totdat Gaviria me uit mijn staarmodus haalde en mijn aandacht opslorpte.
Tjonge, wat baalde die Colombiaan.
Fotomateriaal: Davy De Blieck.