Dit is geen pleidooi om pelotonvorming in koers op te heven. Of een ode aan renners met een patent op monstervluchten. Of een lofdicht aan de op het jaagpad jakkerende wielertoerist. Neen, het is een ode aan die fraaie, vaak ondergewaardeerde tak van de wielersport: het tijdrijden. Fascinerend om naar te kijken, quasi religieus om zelf te ervaren. Zelfs op recreatief niveau…
De ultieme voorbereiding op mijn eerste recreatieve tijdrit van het jaar begint van zodra de inschrijvingslijst binnenrolt. Wanneer start ik en vooral, wie komt er vlak na mij? Dat de wereldkampioen tijdrijden bij de journalisten drie minuten na mij start is enigszins een opluchting. Een marge van 3 minuten, dat moet je toch kunnen volhouden op een parcours van 18 km? Na die onzekere zekerheid kan een eerste vlaag van nervositeit de bovenhand nemen. Ben ik fysiek wel in orde? Genoeg kilometers in de benen? Om mezelf een bevestigend schouderklopje te kunnen geven, neem ik mijn eigen carnet de route – veel meer dan een door mijn dochters bewerkt schriftje is het niet – ter hand. Een snelle optelsom levert mij 1.500 km pendelverkeer op. Niet slecht, toch? Helaas is het aantal kilometers op de koersfiets een pak minder. Slik. Maar met het besef dat de tegenstand vermoedelijk ettelijke kilometers meer op de teller heeft staan, komt ook de geruststelling: een recreatieve rit tegen de klok rij je solo.
Gebedsstonden
Verantwoording hoef je enkel tegenover jezelf af te leggen. Bovendien ben je vrijgesteld van gewriemel in de bochten of schoudertje-zet tegen een mededinger waardoor je ettelijke plaatsen in het peloton verliest. Nee, gewoon zelf je traject en snelheid bepalen. En in welke mate je bereid bent om opofferingen te doen, dat ook. Een dag voor de koers krabbel ik op een papiertje welke attributen ik nodig acht en vooral, wat om welk uur zal moeten gebeuren. Bord pasta: drie uur voor de start, aanwezigheid op het parcours: anderhalf uur voordien, opwarming op de rollen: euh, niet te vroeg en niet te laat. Op d-day verloopt alles nauwgezet. De dag ontrolt zich volgens een strakke planning, alsof je het rijtje middeleeuwse gebedsstonden volgt. Van zodra de startklok jouw vooraf meegedeelde vertrekuur nadert, nemen de zenuwen toch even de bovenhand. Je hoopt dat je blik bezieling en vastberadenheid uitstraalt, die meteen ook het haar op je benen moet verdoezelen – ook in de tijdritscène iets wat hoe langer hoe meer not done wordt, stel je vooraf vast.
Ora et labora
En dan rol je het geïmproviseerde startpodium af. Het optrekken na de eerste bocht gaf me meteen duidelijkheid: dit wordt harken. Hopen dat je tellertje snel de vereiste 18 kilometer aanduidt. Toch blijft het heerlijk: jezelf pijnigen tot een lichte bloedsmaak opwelt in je keel. Flirten met de grens tussen doorbijten en je fiets Riis-gewijs in de gracht flikkeren. Met opengesperde mond zo veel mogelijk lucht happen om dan als een wrak over de meet te komen. Een kwartier later ben je dan weer zo goed als bij de mensen, ook al zegt de blik in je ogen wellicht nog iets anders. Dan komt meteen ook de zelfreflectie: waar liep het fout? Bij de vespers of toch al veel eerder? Na de biecht aan jezelf kan je maar één conclusie trekken: misschien ligt het toch wel aan het gebrek aan trainingsarbeid. Ook in de recreatieve sporttak geldt het uit de kerkelijke wereld afgeleide variant op het credo Ora et Labora: eat, bike, sleep, repeat. Met die vaststelling in het achterhoofd maak ik in het naar huis rijden meteen plannen voor een nieuwe geseling. O ja, de wereldkampioen tijdrijden heeft mij niet voorbijgeflitst. Hij won wel de wedstrijd…
Fotomateriaal: GripGrab Media Crew | Martin Paldan