Het wielerseizoen is nu echt begonnen, met het koppel Omloop en Kuurne. Peter Sagan, het Slovaaks renpaard met wapperende manen, trok eens te meer de aandacht. Met een blakende conditie maar vooral met een rist asgrauwe rennerslijven in zijn wiel. Van Avermaet, Vanmarcke, Benoot, Stuyven, Rowe en Trentin trokken zich krom om de wereldkampioen te volgen. Greg kon hem zelfs vloeren in de sprint in Gent, hoewel hij meteen toegaf dat hij had afgezien… Als het van de publieke opinie afhangt, stoomt zich in Lilse bossen nog een andere wereldkampioen klaar om in de toekomst Sagan ‘en zijn volgers’ het vuur aan de schenen te leggen. Zijn naam: Wout Van Aert, de koning van het veld.
Op het eerste zicht heeft Van Aert een realistische kans om een succesvolle overstap van zandweg naar betonweg te overwegen. Hoewel veldrijden een intervalsport is, kan Van Aert als geen ander enorme wattages wegtrappen en die inspanning van start tot finish volhouden. Hij beschikt over een enorme motor die, op commando, onmiddellijk in het rood kan schieten en die ook een uur lang in en rond die rode hartslagzone kan blijven draaien. Van Aert gaat schijnbaar nooit over zijn toeren. Bovendien beschikt hij over een grote mentale kracht. Hij kan plooien maar niet breken. Al die keren dat Van der Poel won, was hij 2e, niet anoniem 10e. Zelfs in een verloren positie blijft hij strijden. Dat maakt dat Van Aert eigenaar is van een atletisch lichaam dat begiftigd is met alle kwaliteiten van een toprenner: een lijf dat oorlogen aankan en een kop die zich nooit legt. Kan hij mee op de weg? Ja! Wordt hij daar een topper? Tja…
Toch enig voorbehoud
De recente geschiedenis leert ons dat we voorbehoud moeten maken. Van de topcrossers die de voorbije jaren de oversteek waagden kunnen we ons – jammer genoeg – te weinig hoogtepunten herinneren. Zdenek Stybar is de laatste grote veldrijder die het probeerde. Je kan niet zeggen dat hij geflopt is – met onder meer winst in de Strade Bianchi – maar Stybar had met zekerheid toch iets meer succes in gedachten. Je ziet hem wel en hij rijdt zeker niet verloren in het peloton, maar de echte killer die men in hem zag als veldrijder is hij vooralsnog niet geworden. Hopelijk komt het dit seizoen. Het feit dat hij in een ploeg zit waar je over de kopmannen struikelt (Quick-Step Floors) heeft daar mee te maken. Wil hij kans maken op succes, dan moet hij naar een ploeg waar hij alleen het speerpunt is.
Lars Boom – de strafste crosser op het moment dat hij het veld verliet – is nooit boven de middelmaat geraakt als wegrenner. Zijn naam wordt elk seizoen wel genoemd als favoriet, af en toe zit hij er ook nog bij in de diepe finale, maar tot spraakmakende resultaten heeft dat amper geleid. We herinneren ons zijn mooie kasseioverwinning in de Tour, maar in de echte kasseiklassiekers tussen de echte kasseiconcurrenten heeft hij er de voorbije jaren te weinig van gebakken. We kunnen ons van de jonge Lars Boom ook nog splijtende tijdritten voor de geest halen, die hij later – als wegrenner – moeilijk kon herhalen.
Ook Sven Nys – 1 van de grootste crossers aller tijden – probeerde het op de weg. We weten nog dat hij een aantal keren in de ontsnapping van Parijs-Roubaix zat, maar… dat was het dan. Bij Nys was het eerder ‘een probeersel’, om te kijken hoe ver hij zou geraken. Hij heeft – in tegenstelling tot Stybar en Boom – nooit de intentie gehad om het veld te verlaten. Het is haast onmogelijk om vanuit die optiek te scoren in de kasseiklassiekers. Hij ‘wilde’ het niet echt, hij probeerde het gewoon.
Wiggins, Sagan en Vos
De verklaring is bekend. Wielrennen is een discipline met specialisaties. In de tijd van de oude Vlaamse gloriën kon elke renner alles proberen: een heel seizoen knallen op de weg, in de winter het veld meepakken en/of tussendoor op de piste prijzen graaien. Met alle respect voor die groten, maar zo werkt het wielrennen niet meer. Het niveau van al die disciplines is zo hoog en specialistisch geworden, dat je als renner gedwongen wordt om te kiezen waar je wil uitblinken. Iljo Keisse is een treffend voorbeeld van wat de meeste ‘interdisciplinaire’ renners meemaken. Hij is wereldtopper op de piste, maar op de weg plooit hij zich terug in de rol van knecht. Je kan iedere discussie dood doen door te verwijzen naar Bradley Wiggins, Peter Sagan of Marianne Vos, die in meerdere wielertakken uitblinken. Het antwoord is simpel: dat zijn Wiggins, Sagan en Vos. Zo worden er op de wereld maar enkele exemplaren geboren of opgeleid. Iedere regel kent zijn uitzondering.
En Van Aert? Hij heeft in enkele zomerse wegritten al bewezen dat hij niet zomaar meerijdt om het peloton te vullen. Dat pleit alvast voor hem. Hij heeft de capaciteiten om op de weg een rol van betekenis te spelen. Wat die rol van betekenis concreet kan zijn, is moeilijk te voorspellen. Er zijn de afgelopen decennia te veel crosstoppers geweest die hun naam (nog) niet konden waarmaken op de weg. Je moet al van erg goeden huize zijn om in een andere wielerdiscipline de concurrentie aan te gaan met de kopstukken. En vooral: je moet het willen. Als zijn hart bij de cross ligt, dan moet hij daar vooral blijven. Enkel Van Aert zelf weet of er ‘van aard’ een wegrenner in hem schuilgaat.