Met 108 stemmen achter haar naam kreeg Marianne Vos 45% van de vrouwelijke stemmende profrensters achter zich om het vrouwenwegwielrennen te vertegenwoordigen in de Atletencommissie van de UCI. Na haar te lange inactiviteit door ziekte en blessures heeft de Nederlandse allroundster met haar Europese titel bewezen weer tot de wereldtop te behoren. Dat liet zich tijdens het afgelopen WK in Bergen ook sportief weer blijken. Nederland pakte de wereldtitel en Vos had het teamspelletje perfect meegespeeld. “Er moet een balans blijven tussen vraag en aanbod”, zegt de Meeuwse over haar vernieuwde rol.
Marianne, verkozen tot de Atletencommissie van de UCI voor het vrouwenwegwielrennen. Wat betekent dat nu inhoudelijk?
Marianne Vos: “Het is natuurlijk niet geheel nieuw voor mij, maar het feit dat ik ben verkozen, betekent dat ik de rensters de komende 4 jaar vertegenwoordig binnen de UCI. Dat is mooi, want zo hebben de rensters ook een stem binnen de federatie en kan de UCI luisteren naar de noden van het vrouwenpeloton. Wij kunnen zo onze ideeën en ervaringen op tafel gooien. Onze zeggenschap neemt ook toe, wat alleen maar een goeie zaak is. Alle disciplines worden trouwens vertegenwoordigd en dat maakt het ook boeiend.”
Wat vind je zelf dat je belangrijkste taken worden?
Marianne Vos: “Ik wil vooral een goeie spreekbuis zijn van het peloton. Als er iets speelt, wil ik daarmee naar de UCI stappen. De vrouwenkoers is enorm aan het boomen, dus het is belangrijk dat de UCI ook de komende jaren zal luisteren naar de rensters en de ploegen. Het groeiproces zorgt namelijk ook voor een aantal belangrijke stappen die moeten gestuurd worden om haperingen te voorkomen. Het gaat dan over de structuur van ploegen, over organisatie van wedstrijden, de opstelling van de kalender, veiligheidsmaatregelen, etc.. Je merkt wel dat de rensters de laatste jaren hun mond open doen om die zaken beter te maken, maar het is niet altijd duidelijk waar je met bepaalde issues terecht moet. Daarvoor is de atletencommissie wel handig.”
Welke gedachten nemen momenteel de bovenhand in het vrouwenpeloton?
Marianne Vos: “Ik denk dat iedereen voelt dat onze sport echt groeit maar dat dat het voor de teams bijvoorbeeld niet makkelijk maakt om dat altijd bol te werken. De balans tussen vraag en aanbod moet wel in evenwicht blijven. Omdat de top van de elite een pak sterker is, wordt ook de stap van junioren naar elite veel groter. Daardoor is er veel uitval bij de beloften, daar moet een oplossing voor worden gezocht. Er zijn wel een aantal maatregelen te verzinnen om een tussencategorie leefbaar te maken. Door die tussencategorie kan ook de elite zich verder professionaliseren zonder dat dat schade toebrengt aan de sport. Die top wordt dan smaller, maar dan is er weer plaats voor een bredere laag eronder.”
Hebben de voorbije jaren aangetoond dat je in deze commissie nu effectief iets kan verwezenlijken?
Marianne Vos: “Wat mooi is aan de atletencommissie is dat je ook met de andere disciplines in contact komt en dat je wordt betrokken bij belangrijke beslissingen. Dat is echt heel zinvol. De commissie van de Women’s World Tour wordt misschien zelfs nog belangrijker.”
Je bent dit jaar ook in een andere stal terecht gekomen na 5 jaar Rabobank. Wat is bij WM3 het grote verschil met toen?
Marianne Vos: “Er is in principe niet zo heel veel veranderd. Onze groep is nu wel kleiner omdat we enkel een vrouwenteam hebben. Dat zorgt ervoor dat er makkelijker kan worden geschakeld en dat er sneller keuzes kunnen worden gemaakt. Langs de andere kant konden we bij de Rabo-ploeg dingen opsteken van de mannen. Beide omgevingen hebben dus hun voor- en nadelen.”
Je bent 30 en hebt nagenoeg alles gewonnen. Welke aspecten drijven je nog om elke dag dit niveau te halen?
Marianne Vos: “Ik heb het meeste voldoening van elke dag hard te trainen en het maximale uit mezelf te halen. En ik hou gewoon ook enorm veel van het spelletje. Als ik fysiek in orde ben, dan is dat ontzettend leuk. Of ik nog een sportieve droom koester? Nee, eigenlijk niet. De kampioenschappen zijn natuurlijk wel de mooiste wedstrijden, maar eigenlijk maakt het niet meer uit in welke koersen ik kan starten.”
Fotomateriaal: Paul Hinninck.