Niet drinken als je dorst hebt. Dat is lange tijd de boodschap in de wielerwereld. De mond spoelen kan, maar drinken moet tot een minimum beperkt worden. “Ik zal jullie leren gorgelen. De mond verfrissen en dan fwiet, het water weer naar buiten.” Aan het woord is Karel Van Wijnendaele, ploegleider in de Tour 1931. “Maar toen we ‘s anderendaags de lessen in werkelijkheid moesten omzetten terwijl de zon op onze hoofden brandde, heb ik tussen elke gorgelpoging door toch maar een slok naar binnen laten zaken”, aldus een ongehoorzame Fred Hamerlinck.
Het probleem met drinken lag in de toen gangbare opvatting dat (veel) drinken een nefaste invloed had op de maag, getuige hiervan het betoog van een sportdirecteur in de jaren ’20. “Elken morgen eer de rijders vertrekken, doen we hetzelfde gebed, dat we 10, 20, 100 keeren herhalen: jongens, als ‘t u belieft niet veel drinken vandaag! De door en door verhitte maag kan al dat koud drinken niet opnemen zonder te ontstellen!
En als de maag niet meer werkt, dan is de oven uit, en dan is het gedaan met bakken!” Weinig moeten drinken was een troef. Lucien Buysse – Tourwinnaar in 1926 – krijgt van Tourbaas Henri Desgrange de eretitel “L’homme sans soif”. Van Wijnendaele schrijft in zijn krant Sportwereld triomfantelijk dat “de Belgische renners verschrikkelijk afzien van de warmte en het stof”, maar dat ze “zich heel verstandig gedragen en veel minder drinken dan de anderen, zelfs dan de Italianen.”
Chasse à la canette
Niet elke renner is overtuigd van het nut van dorst lijden. Wie een Ronde van Frankrijk in tropische temperaturen betwist, drinkt bij elke gelegenheid die zich voordoet. In de Tour vertrekken de renners lange tijd met 2 bidons, met de voor- en achterzakken van de trui propvol voedsel en een musette. Onderweg voorziet de Tourorganisatie 2 bevoorradingen. Voor de rest is de renner op zichzelf aangewezen. In 1926 zorgt Desgrange voor enige versoepeling. Van dan af is het toegelaten dat renners niet langer zelf water moeten putten. Helpende handen worden niet langer bestraft…
Dergelijke toestanden leiden uiteraard tot plunderpraktijken. Openbare fonteinen, cafés, toeschouwers,… allemaal worden ze het slachtoffer van de dorstige renner. Argeloze caféhouders zien hordes renners binnenstormen die vliegensvlug flessen meegrissen en zonder een cent te betalen het café opnieuw buiten rennen. Deze bestormingen krijgen al snel de naam ‘chasse à la cannette’, letterlijk de jacht op de drankfles. Pientere renners zoals Gilbert Desmet steken voor iedere etappe steevast een bankbiljetje in de achterzak. Kwestie dat de waard hem sneller zal bedienen… Als de cafés al open zijn, want veel eigenaars sluiten hun deuren als de Tourkaravaan in aantocht is…
De hete zomer van ’76
In 1969 bejammert de Franse ex-Tourwinnaar en ploegleider Antonin Magne het gedrag van zijn renners in de Tour. “Van zodra de wedstrijd een uur oud is hangen zij rond mijn wagen om drinken te vragen. Zij denken dat ik een bistro openhoud. Als dat zo verder blijft duren, gaan zij uit de Tour komen met een opgezwollen buik. Zoals de konijnen. En dan zal ik een beroep moeten doen op mijn neef. Die is… veearts.” Opgezwollen of niet, in de Tour van 1976 grijpt het peloton massaal naar de fles. De Tour die Lucien Van Impe zal winnen, gaat de geschiedenis in als Tour de la soif of Tour Saharien.
Wie in tropische omstandigheden met twee bidons vertrekt en onderweg evenveel bevoorradingszones doorkruist, moet noodgedwongen zelf nieuwe bronnen aanboren om niet te dehydrateren. De chasse à la cannette wordt een dagelijkse bezigheid. Eens te meer is de horeca is niet te spreken over die jachtpartijen. Om die praktijken in te dijken, voert de Tourdirectie met mondjesmaat nieuwe maatregelen in. Na een 1e (mislukt) dreigement over het inhouden van prijzengeld, laat de Tourdirectie de renners eind jaren ’70 dan toch ook buiten de bevoorradingszones drank ophalen bij hun sportdirecteurs. Tot grote tevredenheid van renners én de Franse horeca…
Het einde van het dorsttaboe
Eind de jaren ’70 tonen wetenschappers aan dat weinig drinken nefaste gevolgen heeft voor het lichaam. Uit onderzoek blijkt dat onvoldoende vochttoevoer resulteert in prestatieverminderingen én zelfs kan leiden tot dodelijke slachtoffers. Het gros van het peloton ziet zijn drang naar drinken hiermee eindelijk (wetenschappelijk) bevestigd. Niet dat het dorsttaboe daarmee meteen wordt doorbroken. Die omwenteling gebeurt geleidelijk en eindigt pas echt in 1998. Dat jaar introduceert Tourbaas Jean-Marie Leblanc een motor in koers, uitgerust met een open frigobox vol drankbidons, waar dorstige renners (tot op vandaag) zich ten allen tijde aan kunnen laven…
Deze (bewerkte) tekst verscheen in het boek ‘Bevoorrading. Verhalen uit de buik van het peloton.’ (Lannoo, 2012). In het boek wordt de evolutie van eten en drinken in het wielrennen onder de loep genomen. ‘Bevoorrading’ is nog steeds te koop in het Wielermuseum Roeselare en kost 15 euro.
Fotomateriaal: Wielermuseum Roeselare.