Tussen Chimay en Roubaix vormen 2 onvolprezen natuurparken samen een uitgestrekt gebied vol lappendekenlandschappen met authentieke dorpjes, middeleeuwse boerderijen en de grootste wouden van Noord-Frankrijk. Langzaam dring je door tot de creaties van Samber en Schelde. De restanten en monumenten uit het oorlogsverleden maken dat deze streek niet moet onderdoen voor onze Westhoek. En natuurlijk is dit ook de bekende ‘Hel van het Noorden’.

Kaarsrecht grind
De zweverige synthesizer van de zondagsmis weerklonk door de straten van het oude Chimay. Binnen deelde een zwarte priester met mondmasker de hosties uit. Mijn fiets was al gezegend: ik mocht hem gisterenavond stallen in het kapelletje aan B&B Le Petit Chapitre. Die zegen zou goed van pas komen in de uitgestrekte bossen van het Franse natuurpark van de Avesnois. De weg ernaartoe, door het Bois de Macon en over landelijke wegen, lag bezaaid met dorpjes volledig opgetrokken in blauwe natuursteen.
Als je de 1e plaatsnaam in een ander lettertype ziet staan – Baives – weet je dat je de onzichtbare Franse grens bent overgestoken. Meteen daarna volgde het Forêt de Trélon. Op de kaart leek mijn zigzaggende route door het bos een snelle passage te beloven, maar in werkelijkheid voelden de afstanden onmetelijk aan door de lange, golvende, kaarsrechte grindwegen.
Ondoordringbaar
In 1 van de vele bunkers in dit bos, waar 83 jaar geleden soldaten schuilden voor bommen en beschietingen van het Duitse leger, schuilde ik voor de regen die met bakken uit de hemel viel. Dit bos zou ooit deel zijn geweest van een uitgestrekte ‘haag’ van ondoordringbare bossen ter bescherming tegen invasies. En tegen fietsers zonder doorzettingsvermogen. Want dat werd op de proef gesteld. Telkens de volgende eindeloze kaarsrechte weg verscheen, zakte de moed dieper in mijn al kletsnatte schoenen.
Had ik toch niet beter dat toeristische fietspad genomen? Maar toen ik een paar uur later dat pad bereikte, saai en afgesloten van het omliggende landschap, was ik blij dat ik buiten de lijntjes had gekleurd. Had ik anders herten gezien, dartelend over de drassige paden? Of mijn meerdere in de natuur erkend? Als je je beperkt tot de paden die anderen voor je uitstippelen, zie je maar een klein deeltje van de werkelijkheid rondom. De wijsheid ligt daarbuiten.
Dode armen
Het eindeloze bos veranderde in een uitgestrekt veld. Uit het landschap rezen de grote toren en de 4 kleine torentjes van de 15e-eeuwse Église de Saint-Pierre, een ijkpunt dat het stadje Solre-le-Château van kilometers ver zichtbaar maakt. Op het centrale pleintje voor de kerk sloeg het Duitse leger tijdens WOI zijn kamp op en zie je vandaag een monument voor een soldaat die een granaat werpt. De Grote Zinloze Oorlog is overal.
In het dorpje Leval begon aan 1 van de ‘dode armen’ van de Samber een kronkelend fietspad. Die dode armen zijn voormalige meanders van de Samber die van de rest van de rivier werden gescheiden om een kanaal te graven. Het was heerlijk fietsen tot in Pont-Sur-Sambre, een dorp dat op de kaart lijkt op een brug over de rivier omdat het geprangd zit tussen 2 rivierarmen.
In Vieux-Mesnil maakte ik een omweg voor de resten van een Gallo-Romeins aquaduct. Je moet wel je verbeelding gebruiken, want het is een hoop oude stenen. Voor de oude hoeves, kerkjes, kapelletjes, Mariabeeldjes, oorlogsgedenkstenen en door God verlaten gemeentehuizen hoef je geen omwegen te maken. Die liggen werkelijk overal verspreid in deze streek.
Eenzame schoonheid
Te mijden plaats: de stad Maubeuge. De zielloze architectuur maakte een treurige indruk. Een verloederde industriestad die de sluitingsgolf van fabrieken in de jaren ‘70 nog altijd niet te boven is gekomen, het is het verhaal van veel Henegouwse steden. Wél een mooie getuige van de industriële glorietijd is de unieke 19e-eeuwse Eglise Notre-Dame du Tilleul, de enige kerk in de regio met een prachtige stalen dakconstructie.
Op mijn wegen en omwegen kreeg ik trouwens met regelmaat van de klok een regenbui over me heen. Voor ik aan deze lange reis begon, ging ik nooit fietsen bij regenweer. Maar tijdens een meerdaagse tocht kan je niet wachten tot de regen voorbij is. Je moet verder.
‘We worstelen eigenlijk niet met het weer, maar eerder met ons eigen verlangen om comfortabel te zijn’, schrijft Nick Moore in ‘Mindfulness voor Fietsers’. Laat dat verlangen los en rijd verder, door regen en wind. Schuil niet. Vind rust in de aanvaarding. Dan voel je je werkelijk deel van het landschap. Je verandert mee met het landschap, van droog naar nat naar droog. Dit waren unieke momenten van eenzame schoonheid.
Het grootste woud en de Grote Oorlog
Na de ommetjes langs vergane glorie was ik vertrokken voor 30 km door het grootste bos van het Franse Noorderdepartement: Forêt de Mormal, de trots van de Avesnois. Het was alsof ik door de hallen van een paleis fietste, of door tunnels van groen. Ik beeldde me in dat de reuzen naast me stille toeschouwers waren, die ik met respect moest groeten zoals ik de oude vrouw groette in Chez Mado, een cafeetje in Locquignol. Dit is het enige dorpje in het midden van dit grote bos, er volledig door omringd. Het cafeetje is een café rando, waar wandelaars en fietsers iets kunnen eten of drinken.
Bij een koffie las ik er in boeken over het woud tijdens de grote oorlogen. Veel soldaten verloren hier hun leven. Overal zie je met mos en planten overgroeide bunkers. Ook het bos zelf kreeg het hard te verduren. Grote delen werden totaal vernield door deze destructieve neiging van de mens.
Nieuw-Zeelanders
Le Quesnoy, het 1e stadje als je eindelijk het bos uit bent, ademt de geschiedenis van oorlog. Vauban, de bekendste Franse militaire ingenieur, vormde het stadje in de 17e eeuw om tot een gebastioneerd vestingstelsel. Tot vandaag zie je vanuit de lucht een stervormig bastion. Maar ook op de grond ziet de vesting er indrukwekkend uit. Toch waren er 2 eeuwen later Nieuw-Zeelanders nodig om Le Quesnoy te bevrijden. Hun hulp is nog niet vergeten: overal zie je monumenten en monumentale gebouwen ter ere van de bevrijding van 1918.
Ik had het natuurpark de Avesnois helemaal doorkruist. Achter Valenciennes, in Aubry, wachtte een warme ontvangst en een heerlijk avondmaal in Le Chateau d’Aubry. Inderdaad, een kasteel waar je aan een degelijke prijs in stijl tot rust kunt komen aan de toegangswegen van het volgende natuurpark: dat van de Skarpe en de Schelde, Scarpe-Escaut.
Monumentale Schelde
Hier zie je onze grote rivier in haar vroegere levensstadia. Niet toevallig voelde het landschap erg ‘Vlaams’ aan. Rivieren hebben iets mysterieus. Als je ze plots ontmoet, rustig verder stromend, onverstoord en eeuwig, denk ik altijd aan onze drukke levens. En hoe we ons druk maken over bijzaken van voorbijgaande aard.
De belangrijkste bijzaak in deze streek is natuurlijk de koers. Het natuurpark Scarpe-Escaut, het allereerste natuurpark van Frankrijk sinds 1967, is het stroomgebied van de Schelde maar ook het rennersgebied van Parijs-Roubaix. Zij stromen, of stormen, over de kasseien van het Forêt de Raismes-Saint-Amand-Wallers. Ik reed noordwaarts en over bospaadjes in plaats van kasseien.
15 km lang was ik omringd door niets anders dan bos. Rukwinden deden de bladeren in de hoge boomtoppen luid ritselen, alsof een reus door het bos waadde. Even verderop, uit het bos, was daar plots de volgende reus: de Schelde, die zich gulzig voedde met het water van de Skarpe. Daar, in Mortagne-du-Nord op nog geen 2 km van de Belgische grens, gebeurt iets ontzagwekkend: de Schelde wordt grootser. Op een bankje met een wijds uitzicht op de monding kan je gerust een uur zitten mijmeren.
Reusachtige sluizen
Er weerklonken donderslagen over het land. De reus stapte nu over de velden. Het geluid was regelmatig en monotoon. Maar dan zag ik het: het waren de reusachtige sluizen van de Schelde die neergehaald werden. De dimensies deden me duizelen.
De route dook Frankrijk weer in, doorkruiste het ene mooie dorpje na het andere en flirtte meermaals met de landsgrens. Ik week af van de geasfalteerde boswegen. Er is immers een verschil tussen ‘door het landschap rijden’ en ‘in het landschap rijden’.
Asfaltering bedekt onze oorspronkelijke leefomgeving. Maar voor de mythische kasseistroken van Parijs-Roubaix maakte ik graag een uitzondering.
Kasseivreten
Dit is zogezegd de Hel van het Noorden, maar de rukwinden kwamen uit het westen. Van de Opaalkust, mijn eindbestemming. Donkergrijze wolken pakten samen, maar er viel geen druppel uit. Spijtig. Als je op dezelfde kasseien rijdt als de renners van Parijs-Roubaix, kan je maar beter de hele heroïek erbij krijgen.
De renners staan niet stil bij de geschiedenis. Ik wel. Ik reed immers door het oude Graafschap Vlaanderen en dat zie je tot vandaag, óveral, in straatnamen en symbolen. Minder zichtbaar was de strijd die om dit gebied geleverd werd, tijdens de Frans-Engelse oorlog in de 13e eeuw. De Graaf van Vlaanderen streed mee met de Engelsen, en verloor de Slag bij Bouvines. Bouvines telt vandaag amper 775 inwoners, maar in de Eglise de Saint-Pierre zie je het historische belang van dit dorpje. Als je binnenkomt, heb je onmiddellijk een wauw-effect. De adembenemende glasramen lieten een helder licht binnen. Ze vertellen het verhaal van de Slag.
In Bouvines kan je vertrekken voor de slag met de laatste 30 km van Parijs-Roubaix: pavé de 4 Chemins, pavé du Calvaire, pavé de la Justice. Kasseistroken kunnen beroemd en berucht zijn. Als je erover rijdt met de rukwind van voor, is het alsof je een berg beklimt, hoe vlak ze ook zijn. Zeker over slechte kasseien die eerder op willekeurig uitgestrooide stenen lijken. Die voel je in de maag.
Maar dit moet je gewoon gedaan hebben. Al is het maar om te kunnen aankomen op de velodroom van Roubaix. De euforie die je ervaart als je na welgeteld 300 km vanuit Chimay hier linksom draait en het stadium binnenrijdt, is even onbeschrijflijk als die van de kasseivreters van Roubaix.
Volg Pieter Stockmans op Strava.
Wil je zelf Dwars door de Avesnois en het Franse Scheldeland rijden? Download hier het volledige gpx-bestand van de route van Chimay tot Roubaix.