Ik had er een uur of drie in de kou gestaan. Ergens in West-Vlaanderen, klaar voor de Driedaagse. Het kon me niet echt deren. Op die half bevroren handen na. Met de voeten ging het nog, maar die andere lichaamsuiteinden zagen af. Vreselijk hard. Ik was dan nog zo slim geweest mijn handschoenen te vergeten. Oh ja, en een jas zonder fatsoenlijke zakken te dragen. Het idee aan de renner op zijn fiets hield me staande. Die zat op zijn tweewieler half in zijn broek te doen bij die dreigend zwarte wolken in de verte. In de hoop dat ze op afstand bleven.
Bewust een keer niet bij de streep plaats vatten. Ik leerde ondertussen dat je met 1m65 vlak bij de finish weinig resultaat boekt. En mensen laten alleen kleine kindjes vooraan staan, je mag dan nog zo lief lachen als 25-jarige. Erachter dan maar. Met het risico de speaker net niet te horen en dus ook net niet te weten wie nu eigenlijk de zege binnenhaalde.
Mijn ogen keken. En bleven kijken. Het is in de kleinere wedstrijden dat je de sfeer van de koers echt kan beleven. Daar waar het geluid van een peloton door merg en been gaat. Omdat het publiek niet zo talrijk is. De stilte om je heen geeft je de kans om die tandwielen te horen kletteren. Om de politieagent op de hoek van het kruispunt op dat kleine fluitje te horen blazen. Het geeft me het gevoel even alleen op de wereld te zijn. In een bubbel waar één enkel geluid de lege ruimte vult. De rest van de wereld bestaat heel even niet meer.
Alleen ik. En dat voorbijrazende peloton.
Het geluid van snelheid maakt na de wedstrijd plaats voor een nieuwe ervaring. Hijgende, puffende en zwaar ademende mannen. De Belgische kampioen had de mond ver open. De borstkas hobbelde omhoog en weer omlaag. Zwaar. Snel. De ogen volledig opengesperd. Zoekend naar de plek waar eindelijk rust zou wachten. Zoekend naar warmte. Zoekend naar een brok energie. Reactieloos. Niets meer dan de pure werking van een lichaam. Dat de diepe inspanning niet geschuwd had. En voor de rest: stilte.
Ze hingen voorover gebogen over hun stuur. De gezichten en de benen vol lichte smurrie. Net genoeg om te tonen dat de regen de wegen van opspattend vocht had voorzien. Hun lichaam als dat van een lijk. Bewegingloos. De benen die het trappen van de voorbije uren nog lichtjes na-echoden. Op automatische piloot. Niet meer bewust kracht zettend. Uit gewoonte een bidon grijpend. En drinken. Proberen zo veel mogelijk, zo snel mogelijk te herstellen. Weinigen onder hen zagen er goed uit. De wedstrijd had hen uitgewrongen. Als alledaagse dweilen die voor niets anders dan de vuile hoekjes dienen.
We reden naar huis. Zo’n 225 km verderop. Van Ichtegem naar het verre Limburg. Hoe dichter bij Luik, hoe grijzer de lucht. En hoe witter de neerslag. Twee uur lang toch ook met dichtgeknepen billen onderweg. Vooral toen die witte wagen daar langs de weg stond, zonder dak. Enkele keren over de kop gerold. In een poging de rust te bewaren keek ik naar mijn Instagram-video. Daar waar het ultieme geluid van de koers me weer volledig opslorpte. Ratelend. Daar waar ik weer even mijn heerlijke bubbel in kon.
Fotomateriaal: Davy De Blieck.