“Hoe was het eigenlijk om te koersen in Amerika?”
Brecht reageert niet direct. Hij drukt wat knoppen op zijn Garmin in, maar de batterij blijkt leeg. Vervolgens zie ik hem verbaasd naar zijn benen kijken. “Zie je dat?”
Brecht wijst naar het witte randje onder het einde van zijn broekspijp. “Onze koersbroeken hebben blijkbaar niet dezelfde lengte, maar allee.”
Ik probeer het nog eens. “Hoe was om te koersen tussen de cowboys in het wilde westen?”
“Amerika was mooi, maar ik was al dat vliegen op een gegeven moment wel moe. Amerika en Europa zijn ook twee aparte wielerwerelden die los van elkaar lijken te bestaan.”
“Hoe bedoel je?”
Ik kijk naar het gemak waarmee de benen van The Belgian ronddraaien op het vals plat van de Zijdegemkouterweg.
“In februari reed ik de Tour du Haut Var”, begint Brecht. “Daar kwam ik al die jongens tegen met wie ik in Amerika koerste. Ze reden nu voor Tom.”
“Slagter?”
“Ja, zodra die mannen zich op kop zetten, wist ik dat het hard zou gaan. In het peloton werd er even gekeken en daarna werd het stil. Iedereen zat à bloc.”
“Zijn er eigenlijk veel klimkoersen in Amerika?“
“Jawel, een van de mooiste is de Tour of the Gila, daar rijd je niets onder de 1800m.”
“Gila?”
“Ja, da’s zo’n salamanderachtig diertje.”
“Het gilamonster”, vul ik aan.
“Ja, mijn papa was ook onverwachts overgekomen om me aan te moedigen. Niet gewend aan de hitte daar was hij uitgedroogd en verbrand. Dat was nog niet zo’n grote teleurstelling als het moment dat hij ontdekte dat de klassieke Ford Mustang die hij gehuurd had, begrensd bleek op 80 miles per uur.”
“De weg waar we nu rijden zat trouwens ook in Nokere Koerse.”
Brecht wijst naar het blauwe bord langs de weg Nokere 1.
“Mocht je toen, net als in de Ardense Pijl, de sprint voor Timothy aantrekken?”
“Amai, nee.”
Op het gezicht van de lange Belg verschijnt een grimas. “Ik zat thuis met een gebroken sleutelbeen. Ik baalde enorm, maar van de arts mocht ik nog niet koersen. Dus ben ik alleen gaan kijken.”
“Een sleutelbeenbreuk is de skiduim van wielrenners”, merk ik op. “Ben je eigenlijk wel een echte wielrenner als je nog nooit je sleutelbeen gebroken hebt?”
“Vast niet”, bevestigt Brecht me. “Ik had er zo de pest in, mijn vorm was goed en ik wilde rijden en dan pats! Het ging niet eens hard, gewoon zo’n lullige val.”
“Wat vond je het ergste?”, wil ik weten. “De breuk of het besef dat je met je goeie vorm langs de kant zat.”
“Het laatste, al zat ik met hulp van de teamarts na 2 dagen alweer op de rollers en was ik overtuigd dat ik Nokere had kunnen koersen. Het mocht niet en dus bleef het bij aanmoedigen hier langs de weg, hé.”
“Lijkt me ook heerlijk, over de Vlaamse kasseien dokkeren met een gebroken sleutelbeen.”
“Het valt mee, kasseien is vooral techniek.”
“Hoe staat het nu eigenlijk met de vorm?”
“Eerst twijfelde ik nog, in de Ardense Pijl vorige week had ik het vooral het eerste uur moeilijk, maar ik trapte er goed doorheen.”
“Dat is het vervelende op mijn niveau”, lach ik. “Als ik er het eerste uur doorheen moet trappen, dan heb ik nog drie ronden om wat recht te zetten.”
“Wij hebben gelukkig wat langer, zo kon ik het team goed helpen door het laatste gat naar de kopgroep dicht te rijden. Daarna was het slechts een kwestie van tempo hoog houden.”
“En dus champagne?”
Terwijl hij naar zijn favoriete terrein, de Vlaamse Ardennen, wijst, zegt hij: “Nee, niet voor mij. Dus toen iedereen in de bus aan het feesten was, zette de trainer mij op de rollers. Uitrijden moest ik, voor zondag, want dan rijden ze voor mij.”
We steken de Ouwegemsesteenweg over en bollen uit. Niet veel later hangt mijn fiets op de drager en zit ik in mijn korte broek in de auto. Ik schuif de pijpen iets omhoog en constateer tevreden dat, als je goed kijkt, er vandaag ook op mijn bovenbenen een kleurverschil is ontstaan.
Fotomateriaal: Niels Roelen.