We reden in Oostenrijk op een kiezelpad. Aan enthousiasme geen gebrek. De jongens trapten als bezetenen. Zonder ongelukken is die namiddag niet voorbij gegaan. Het witte kopje van m’n neef danste tegen de grond. Tot bloedens toe. Dat truitje van de Italiaanse nationale ploeg kleurde meer paars dan azuurblauw. Paolo Maldini moest het bekopen en verdween in de wasmachine.
En nee, dat was nog eens niet in een afdaling. Dat was op een licht aflopend stuk offroad. Toen keek ik nog geen koers, nu wel. En ondertussen heb ik ze al vaak tegen de grond zien gaan, de meest spectaculaire valpartijen in duizenden herhalingen. Telkens Ullrich achter die vangrail van de weg sukkelt, moet ik even naar adem happen. Hoewel ik weet dat hij omhoog zal kruipen, z’n fiets op het asfalt zal neerplanten en de etappe zal uitrijden. Toch. Iedere keer weer. Dat moment van de adrenaline. Dat moment waarop het hart even een slag overslaat.
Op de limiet
Beloki. De schuiver. De schok. De knal. De val. En dan dat gekerm. Dat door merg en been trekt. De paniek in een mensenstem. De angst in een klein lichaamsgeluid. Terwijl iemand die hand omhoog houdt. Die hand die bibbert. De hand die leidt naar een Once-trui waar bloedvlekken op zitten. Een fractie van een seconde. Dat was het. Niet meer. Niet minder.
Dat allemaal omdat wielrennen een sport van limieten is. Of pech. Brute en pure pech. De dunne bandjes waarop onverantwoorde snelheden gehaald worden dansen letterlijk op een koord. Hoe een evenwicht met de kleinst afwijkende beweging verandert in een dramatisch verhaal. De sport waarin om ieder hoekje gevaar loert. De sport waarin ego’s grenzen opzoeken. En overschrijden. De sport waarin je beter niet te veel nadenkt over wat er kan gebeuren. In het slechtste geval.
Adrenalinehoogtepunt
Ik geef het toe. Van een afdaling geniet ik. De adrenaline pompt op volle toeren. Vincenzo Nibali – De Tovenaar van Messina – en Peter Sagan deden me de voorbije seizoenen al meermaals verrukt naar een televisiescherm staren. Maar lieten me tegelijkertijd met een gigantisch automatisme de handen voor de ogen houden. Net zoals wanneer je een enge film kijkt: stiekem doe je je vingers ietsje verder uit elkaar. Om dat adrenalinehoogtepunt toch maar niet te moeten missen. En dan gaat het in koers simpelweg om een bocht die zo perfect aangesneden wordt. De snelheid die zo perfect afgemeten is. Het parcours dat zo perfect ingeschat wordt.
Maar er zijn putten. Er zijn steentjes. Er zijn donkere, gesmolten vlekken op asfalt als thermometers op ontploffen staan. Er is de regen die van witte lijnen pure ijspistes maakt. En er is het peloton en al z’n grillen. Er is de stuurvaardigheid. Of het gebrek daaraan. Er is de vermoeidheid. Er is het gemis van concentratie na twee weken volle bak koersen.
Geniaal plan??
En dan denkt iemand het geniale plan te vinden om de snelste daler te belonen. In een ideale, ondoordachte wereld is dat gewoon de jongen die met hetzelfde koersgedrag als vorig jaar het snelst naar beneden dendert. Maar we weten allemaal dat ideaal niet bestaat. En dan een mens een vreemd wezen is dat een prijs ruikt en daar vol voor zal strijden. We weten allemaal dat er jongens zullen zijn die de grens een beetje zullen opschuiven. Op een fiets is niet veel nodig om de limiet op te zoeken en de grens voorbij te dokkeren. Wie dacht in godsnaam dat dit een slim idee was?
Daar in Oostenrijk, zo’n 20 jaar geleden, keek een moeder toe. Terwijl haar zoon met een bebloed hoofd de paniek in alle rangen deed toenemen. Een hechting, een plakker en een kusje erop. Problem solved. In de Giro loopt de baan bergaf. Ligt de snelheid veel hoger. Is het aantal egotrippers een pak groter dan op een doorsnee zondagnamiddag tijdens een familievakantie. En neemt de kans op drama dus ook toe.
Wat helemaal niet zo anders is: ook dan kijken moeders toe. Vrouwen. Kinderen.
Afdalingen zijn spectaculair genoeg.
We hebben geen nood aan een overdreven zoektocht naar sensatie.
De Giro is mooi genoeg zonder.