In deze donkere en koersloze tijden rest ons, verweesde koersliefhebbers, weinig meer dan terugblikken en verlangen. Het verlangen is verrekt langgerekt en brengt dan ook weinig troost. Terugblikken doen we des te gretiger. Niet geheel toevallig omdat het voorbije koersjaar van een uitzonderlijke schoonheid was. In vinologische termen: een Grand Cru Château Lafite Rothschild van 1953. Of voor de vogelspotters onder ons: een kwartelkoning of een grauwe klauwier.
Wij mensen houden van lijstjes en polletjes. Iemand die daarvoor heeft gestudeerd weet die hardnekkige neiging vast onderbouwd te verklaren. De mooiste, de beste, de verdrietigste, de spectaculairste en de ellendigste: we lijsten ze op, we geven ze scores, we hanteren volgordes, we wikken en schikken tot er een schijn van orde ontstaat in ons onbetrouwbare geheugen. Daarom deze volstrekt willekeurige, intuïtieve en subjectieve terugblik op de onvergetelijkste momenten, monumenten en hoofdrolspelers van het koersjaar, zonder volgorde of logica. Koers is geen wiskunde.
Mathieu en klein Pierke
Het ultieme ‘dat kan niet’-moment viel op Paasdag, terwijl we uitbuikten van de lamskroon en de chocolade paastaart. De Amstel Gold Race is doorgaans niet het soort koers waarvoor een mens koste wat kost wakker wil blijven. Tot een lichte toonverheffing in de stem van Michel mij uit mijn sluimerstand haalde. Wat een titanenduel tussen Alaphilippe en Fuglsang had moeten worden, draaide uit op het soort ‘surprise’-moment, enkel vergelijkbaar met het soort verbijstering dat een mens te beurt valt wanneer hij een lang dood gewaande kennis tegen het levende lijf loopt. De 400 meter die Van der Poel scheidden van de kop waren niet meer te overbruggen. Dat wisten wij kenners wel zeker. Dat dit niet het jaar van de zekerheid zou worden, daarvan hadden wij op dat ogenblik nog geen weet.
“‘t Is toch niet waar? ‘t Is toch niet waar? ‘t is wél waar! God en klein Pierke!”, riep Michel extatisch. “Mannekes, mannekes!”, kreunde José. De jeugdige Hercules van het peloton, een beginner godbetert, kwakte z’n uitgewrongen lijf tegen het asfalt en schreeuwde z’n eigen verbazing uit z’n goddelijke longen. “Ik heb het geluk dat ik een redelijk snelle sprint in huis heb na een zware koers”, verklaarde Mathieu na afloop droogjes. Geluk is soms gewoon een ander woord voor het onmogelijke.
Hypnotische rondjes
Toen Victor Campenaerts met bombarie aankondigde dat hij het werelduurrecord zou breken, ging er her en der een wenkbrauw omhoog. Victor wie? Het palmares van Campenaerts leest niet als een omnibus. Een etappe in de Ruta del Sol en in de Tirreno Adriatico, niet toevallig allebei tijdritten. 2 keer Belgisch kampioen tijdrijden (een eitje) en 2 keer Europees kampioen tijdrijden, niet eens tegen de groten der aarde.
Laten we wel wezen: Campenaerts is geen topcoureur. Dat weet hij zelf ook. Zijn vriend Jef Van Meirhaeghe wond er geen doekjes om: “Victor heeft geen koersverstand”. Eerlijke vrienden zijn de beste. In de laatste 10 km beet Victor De Vastberadene door de pijn van bijtend melkzuur, zoals een normaal mens door een te lang geroosterd stukje toast. Hij draaide rondjes als een wasmachine op het droogzwierprogramma terwijl ik nagelbijtend heen en weer ijsbeerde voor het tv-toestel waar José en Renaat eerbiedig fluisterden. Ik vond het prachtig. “Misschien zal dit het hoogtepunt van mijn carrière blijven”, reageerde ‘Vocsnor’ zelf na zijn imposante exploot. Dat zou best kunnen. Maar misschien is dat niet erg. Misschien volstaat de herinnering aan dat ene memorabele en magische uur, waarin hij een werd met zijn fiets, half mens half machine werd, en de grenzen van de pijn aftastte en overschreed.
Remco het Godenkind
Tot vervelens toe ging hij over de tongen. Niet altijd in goede zin. In dit land wordt ongebreidelde ambitie al snel verward met hoogmoed. En van hoogmoed houden wij koersliefhebbers al evenmin als van wieltjeszuigers. “Dat we het nog wel eens zouden zien, wat dat menneke ervan zou bakken in z’n eerste profjaar”. Het menneke haalde z’n schouders op, trainde en werkte zich de pleuris en stak een virtuele middelvinger op naar iedereen die het had gewaagd aan hem te twijfelen. 19 jaar, en daar stond hij met Europees goud in het tijdrijden rond z’n nek, met aandoenlijk rode ogen van het onbedaarlijk huilen. Toen moest dat waanzinnige Baskische nummer nog komen. Lossen op de Mendizorrotz, de rest weer bijbenen, eventjes bidons halen en brengen, een aanval weren en er dan doodleuk alleen van doorgaan, een geslagen Valverde en co verbijsterd achter zich latend. Het was geleden van de swingende jaren ’20 dat een tiener een knoert van een klassieker achter z’n naam had gezet.
Sprookje
Mijn bloeddruk en zenuwstelsel zijn nog steeds herstellende van de thriller die ongeleid projectiel en meester ontsnapper Thomas De Gendt die stralende zomerdag regisseerde. Het startschot echode nog na in onze oren of weg was hij. Tussen Mâcon en St.-Etienne reed hij 200 km in de aanval, eerst in kloek gezelschap, op de laatste helling van de dag moederziel alleen, zoals alleen hij dat kan. Oerend hard ging hij. Maar achter Tommy barstte de strijd om het geel los als onweer na een snikhete zomerdag. Het zag er slecht uit. Het zag er hopeloos uit. Het kon niet. Ik vloekte alvast, kwestie van de ergste teleurstelling voor te zijn. Op anderhalve km had ik al mijn nagels opgegeten, had Thomas nog een bespottelijke 10 seconden voorsprong en zagen de 2 Franse kampioenen hem voor zich uit rijden, als een gedroomd mobiel mikpunt. Maar hij viel niet stil. “Het zit er aan te komen, hé. Het zit eraan te komen. Ik ga er bij staan. Ik heb wel geen pet op, maar ik doe ze af, en die andere 10 ook. Viva De Gendt!” kukelde Michel, in alle bestaande en onbestaande staten. Ik veegde onbestemde tranen van opluchting weg zoals Thomas de glorieuze grijns van z’n stoffige tronie.
Chouchou
Wout had een klotejaar achter de stalen kiezen. Het hele crossseizoen lang had hij op het het achterwiel van die lastige Hollander gekeken en dan was er nog die ellendige Nick Nuyens met z’n schadeclaim. Maar toen kwam die geweldige 3e plaats in de Strade Bianche en een even helse als heroïsche Parijs-Roubaix. Wat als hij daar niet gevallen was? ‘Wat als?’ is waardeloos in de koers. Gelukkig moest het beste nog komen. Wout, crosser en 1e jaars wegrenner, werd Belgisch kampioen tijdrijden, een discipline waar de gemiddelde Vlaamse kassei- en modderfan decennialang z’n bonkige schouders voor had opgehaald, maar waar we ons sinds kort in onderscheiden – dank u Victor.
Al de rest was lobbig opgeklopte hoeveslagroom op de taart: 2 ritten in de Dauphiné, een masterclass ploegentijdrijden in de Tour en bovenop de toef slagroom de gekonfijte kers in de vorm van een onwaarschijnlijke etappezege. De verblufte grimas van geklopte rassprinter Viviani en het cartoonmondje van Oliver Naesen kregen we er zomaar gratis bij. Te midden van al die rörung bleef Wout zijn minzame en vriendelijke zelf, zoals wij onze coureurs graag hebben. Een knuffel voor zijn getergde ploegmaat Groenewegen en het opgestoken handje naar Stig Broeckx: natuurlijk werd Wout in een luttel jaar tijd de chouchou der koersvrienden.
En toen bleef Wout haken aan een dom geplaatst hek. Wout viel. Zo hard en griezelig en lelijk als alleen wielrenners vallen. Zo’n val die iedereen die ongewild toekijkt luid naar adem doet happen. ‘Opgave Van Aert’ stond er zomaar ineens op het scherm. Ik staarde wat ongelovig naar de stomme letters. Even voordien hadden we zijn moeder luidop horen hopen dat haar kind heelhuids thuis zou komen, “want dat is het belangrijkste”.
Hier lees je deel 1 van ons Grand Cru wielerjaar 2019!